Joseph Ponthus, Aan de lopende band. Aantekeningen uit de fabriek
Á la ligne, feuillets d’usine is het autobiografische relaas van een sociaal werker – gecomponeerd als een lang gedicht – van de circa twee jaar dat hij in verschillende fabrieken extreem monotone, fysiek slopende arbeid verrichtte en dit alleen vol wist te houden door zich de teksten van bekende en minder bekende dichters, schrijvers, chansonniers en popzangers te binnen te brengen (Apollinaire, Proust, Perec, Beckett, Aragon, Charles Trenet, Jacques Dutronc, Barbara, Jacques Brel; Johnny Hallyday, Vanessa Paradis, om er een paar te noemen...) Iets soortgelijks geldt overigens voor zijn collega’s, die (platte) liedjes zingen tijdens het werk.
Aan de orde komen de verschillende fasen van het productieproces, de strikte hiërarchie, de chefs, de onmogelijke werkuren, de lay-out van de fabrieken, de collega’s (al dan niet behulpzaam), maar vooral en steeds weer de uitputtingslag die het werk onveranderlijk is, en in het abattoir de gruwelijkheid van het hele proces, de viezigheid, het slachtafval en het bloed, met als enige lichtpuntje de korte rookpauzes met een kopje koffie.
Het is een schitterend en tegelijk gruwelijk relaas dat bij tijd en wijle weet te ontroeren wanneer de schrijver het over de liefde voor zijn vrouw en zijn hond Pok Pok heeft en zich in een brief tot zijn aan kanker lijdende moeder richt. Het is mede te danken aan de humor, het empathisch vermogen (met de collega’s) en de realiteitszin (‘er moet brood op de planken’) van de auteur dat het boek niet ontaardt in een regelrechte en ongenuanceerde aanklacht tegen de voedingsmiddelenindustrie.